Wednesday, June 3, 2020

Kopi Susu

Voor het eerst sinds een week of tien zit ik weer in een café. In pre-coronatijden zat ik altijd bij Kopi Susu op de Kanaalstraat een theetje te drinken als de schoonmakers mijn huis aan het schoonmaken waren. Eerder nog, toen ik herstelde van mijn heupoperatie zat ik hier uren per dag de krant te lezen.

Dan zie je nog eens iemand: buurtactivisten die een nieuw ontmoetingscentrum willen oprichten, bierdrinkende mannetjes, slovende zzp’ers op laptops. Soms kwam ik de wijkverplegers tegen die me ’s ochtends geholpen hadden met wassen en aankleden. Ik kom ze nu nog wel eens tegen. Ik laat ze na meer dan drie jaar nog steeds trots zien wat ik allemaal kan.

Maar Kopi Susu was natuurlijk dicht de afgelopen weken, dus dan ging ik maar fietsen als de schoonmaker kwam. En nu zit ik er weer. Alsof er niets gebeurd is. Er zijn wel wat dingen anders: minder tafeltjes en je bestelling afhalen bij een brede toonbank en het meisje achter de bar vindt het nog maar niks, want de optredens, huiskamerfeestjes en activistische vergaderingen waar Kopi Susu beroemd om is mogen nog niet. Maar de bierdrinkende mannetjes en ik zijn heel tevreden.

Aanraking en afstand

Na een paar weken in lockdown, ergens in april, moest ik keertje naar mijn werk in Amsterdam om een nieuwe computer op te halen. Door uitgestorven stations en in lege treinen legde ik mijn voorheen dagelijkse forensentraject af. Het was een avontuur, en echte reis: helemaal naar een andere stad.

Ik bedacht dat het misschien wel voor het eerst sinds de ontdekkingsreizen van Zheng He (1371-1433) en Columbus is dat afstanden in relatieve zin weer groter aan het worden zijn. (Later bedacht ik: dat is onzin, want er zijn wel meer crises, oorlogen en pandemieën geweest waarin dat aan de orde was - ooit van deze pandemie gehoord bijvoorbeeld? Hoor je niemand meer over.) Al die automobielen, stoomboten en vliegmachines waarmee we die afstand steeds weer een beetje kleiner maken, kunnen we alleen beperkt gebruiken, want het virus reist mee.

Toen ik klein was duurde het nog meer dan 20 uur om van Amsterdam naar Jakarta te komen, met vijf tussenstops. Ik weet ze nog allemaal: Ankara, Abu Dhabi/Dubai, Bombay (waar je midden in een sloppenwijk landde), Bangkok / Kuala Lumpur en Singapore. Nu doe ik het in 14 uur, in één ruk zonder tanken. Voordat ik geboren was, was mijn vader al blij als hij het in twee dagen kon doen, want hij deed de overtocht aanvankelijk met de boot: 3 weken. Hetgeen natuurlijk nog steeds ontiegelijk snel is als je het vergelijkt de overtocht in vroeger eeuwen.

En als ik in Utrecht op tijd opsta en het vliegtuig van 10.30 uur van Schiphol naar Johannesburg pak, dan ben ik er tien uur later en nuttig ik het avondeten bij mijn vrienden aldaar. Op dezelfde dag (zonder tijdsverschil) aan de andere kant van Afrika. Nou jaaaaaaaaaa zeg.

Het is dus niet zo gek dat die 10 of 14 of 20 uur in en na het vliegtuig net zo vervreemdend zijn als online lesgeven. Mijn lichaam kan bedenken waar het is, maar voelt het niet. Dat leidt tot existentiële kortsluiting. Ik moet elke keer weer door een wormhole kruipen als ik van Durban naar Utrecht of van Yogya naar Utrecht “overga”. (Andersom is minder erg.) En ik herken het van mijn vroegste intercontinentale vluchten als jong kind. Dat kost een paar dagen, en dan ben ik er weer.

Dat wormholegevoel heb ik eigenlijk de hele lockdown gehad en het online communiceren was er een anti-belichaming van: zonder veel aanraking, zonder samen te zingen, zonder in dezelfde ruimte samen iets te bedenken of op te lossen kan ik niet goed voelen dat ik er ben. Ik ben mijn positie kwijt ten opzichte van anderen en daarmee verlies ik ook wat besef van mijn eigen lijfelijkheid. Dat voelt ontzettend eenzaam: geen plaats, geen lijf.

Het heeft me er op gewezen dat er ontzettend veel mensen zijn die voor langere tijd zo (moeten) leven. En het heeft niets te maken met alleen zijn, of geen vrienden hebben, maar met een verlies van plaats en lijf.

De momenten waarop ik dat gevoel niet heb zijn tijdens het fietsen. Dan beweeg ik mijn ledematen, ik voel de wind en de zon op mijn huid, ik moet me verhouden tot het licht en de geuren en de kleuren. Dan ben ik een lichaam.

En in lockdown zijn afstand en tijd met elkaar in proportie: met elke trap op de pedalen voel ik de wind, de zon en de geuren veranderen dus ik kan me er steeds opnieuw toe verhouden.  Dan herbergt de omtrek van 25 km rond de stad een enorme ervaringsrijkdom.

Saturday, May 30, 2020

Fietsen

Reizen naar mijn andere oorden-van-min-of-meer-thuis (Indonesië, Zuid-Afrika, Engeland) is voorlopig niet mogelijk. En het zwembad was tot voor kort dicht. Dus mijn lichaamsbewegingsroutine was ook verstoord. Voor beide heb ik nu een alternatief gevonden: fietsen.

Ik had nog een oude sportfiets in de schuur staan, die mijn fietsenmaker met groot plezier weer opgelapt heeft. En mijn broer voorzag me van een fietsapp – Strava – die je route (inclusief hoogteverschil) en snelheid bijhoudt.

Het fietsen is het hoogtepunt van mijn dag. Soms lukt het me om voor 6 uur op te staan en om half 7 op de fiets te zitten. Dan is het nog niet druk. Wat is de lente mooi dit jaar, al is het natuurlijk veel te droog. En ik meen (heel antropocentrisch)  te voelen dat onze medeaardbewoners het wel prettig vinden dat die parasitaire mensheid een beetje binnen moet blijven. Alles is zo uitbundig: de bloesem, de tjirpende vogels, blije koeien en schapen in de wei.







En al fietsend ontdek ik van alles op twee verschillende sporen.

Enerzijds ontdek ik hoe ontzettend mooi de omgeving van Utrecht is met oud weidelandschap langs de Vecht, de oude Leidse Rijn en de Lek, moerassige veenafgravingen bij Loosdrecht, zanderige hooggelegen boslandschappen bij Lage Vuursche, Bilthoven, Driebergen. En al die immens verschillende landschappen zijn zo dicht bij elkaar. Ik kan ze in één tochtje allemaal doorkruisen en ervaren.






Anderzijds merk ik steeds meer dat ik indrukken van mijn verre reizen kan herbeleven tijdens het fietsen. Dat gaat eigenlijk vanzelf. Een blauwgrijze wolkenpartij aan de horizon lijkt heel even de Tafelberg bij Kaapstad en ik weet dan weer even heel precies hoe het aangezicht van die berg aanvoelde, zoals in een droom. Een lichtval ’s ochtends vroeg herinnert me aan het woestijngebied bij Marrakech waar ik op mijn reizen met mijn Tante Eva (de voormoeders hebben haar ziel) doorheen fietste van het hotel naar de stad om daar op ontdekkingstocht te gaan. Een nevel boven de rivier voelt net zo op de huid als een mistvlaag die de Serayu-vallei in Midden-Java aan het zicht onttrekt.

Het zijn hele korte momenten, en de gelijkenissen zijn niet eens in eerste instantie visueel maar tactiel. Ik vind het heerlijk om dat te voelen; ik hoef er niet eens mijn best voor te doen, en het is een prima compensatie voor het online limbogevoel van eigenlijk nergens zijn. Al fietsend ben ik ergens, en omdat ik ergens ben, hoef ik er niet te blijven, en kan ik me bovendien een "elders" voorstellen.




.

Gelokaliseerd en onthecht

Donderdag moest ik opponeren bij een promotie “in” Groningen. Ik had het protocol voor online promoties van tevoren goed doorgelezen: op tijd achter je computer zitten, stemmig gekleed zijn. Dus ik had een net jurkje aan, en daaronder een sportbroekje, want dat zit veel lekkerder dan een panty.

Zulke protocollen zijn al ouder dan de coronacrisis want het komt wel eens voor dat een promovendus of een opponent niet fysiek aanwezig kan zijn bij de verdediging. Maar voor mij was opponeren vanachter mijn eigen keukentafel wel heel nieuw. Eind januari ben ik nota bene nog doodleuk naar New York gevlogen om te opponeren... En ik moet er niet aan denken dat mijn eigen promotie, en alle feestelijkheid die daarna kwam, online had moeten plaatsvinden. Wat een sof.

Toen de promovendus zijn doctorstitel online had gekregen logde ik in voor het volgende evenement: de bekendmaking van de facultaire UvA-docenten van het jaar. Een enthousiaste student had mij ook voorgedragen, dus samen met 121 collega’s van de Faculteit Geesteswetenschappen (en nog zo’n 360 van de overige faculteiten) mocht ik dringen voor de facultaire erepodia. Een praatje van de rector-magnificus, vanuit haar betegelde keuken, en een uitwisseling van best practices voor het geven van online onderwijs.

Handig van ze: al die potentiële UvA-docenten van het jaar bij elkaar. We denken allemaal: “ik word het waarschijnlijk niet, maar als ik het word, moet ik er wel zijn” en dan dus even zo’n agendapunt afwerken. Medezeggenschapsraden hebben berekend dat goed online onderwijs alleen kan met een twee keer zo ruime docent-student ratio: 1:12 i.p.v. de huidige 1:25. Dat gaat in het huidige en toekomstige economische klimaat niet gebeuren. De improvisatorische thuiskantoortjes (in keukens, met slechte wifi of in de slaapkamer van het kroost) zijn nu wel zo’n beetje uitgewoond. Hoe moet dat volgend jaar? Daar heeft niemand een antwoord op, maar de retoriek dat we het kunnen (en moeten kunnen) wordt op zo’n bijeenkomst dan nog even goed opgeronkt.

Toen dat gebeurd was werden de winnaars bekend gemaakt. Voor elke faculteit één. De winnaar bij geesteswetenschappen bleek de collega te zijn (van een andere discipline dan muziekwetenschap) met wie ik een uur eerder in de promotiecommissie gezeten had. Dat was erg grappig, maar maakte de verhaspeling van plaats en gelegenheid ook compleet. Ik fietste na afloop naar Benno en Koert voor het avondeten en een knuffel, en bedacht dat ik een hele middag achter mijn keukentafel had doorgebracht en toch “nergens” was geweest: in een online limbo dat net zo amorf is als het verloop van de tijd gedurende de afgelopen maanden. Wat was het heerlijk om weer even iemand vast te kunnen houden en in de ogen te kunnen kijken!

Oud gevoel

We zijn half maart halsoverkop online college gaan geven, zonder enige voorbereiding en zonder professionele voorzieningen thuis. Een collega heeft moeite zich verstaanbaar te maken tijdens colleges op momenten dat haar echtgenoot (aangesteld aan een andere universiteit) ook college moet geven want de internetverbinding trekt dat niet. En een andere collega van mij geeft college op de slaapkamer van zijn dochter, want dat is de enige kamer in huis waar hij ongestoord kan zitten.

Voor mij is het makkelijk. Ik had net een repeater/signaalversterker voor mijn internet aangeschaft, ik hoef geen kinderen thuis les te geven en ik hoef geen rekening te houden met het werk van huisgenoten. Maar ik vind het loodzwaar. Ik merk nu hoe ik me – in normale omstandigheden in de collegezaal – verlaat op mijn fysieke aanwezigheid: de omvang van mijn lichaam en mijn stem. Ik realiseer me dat ik studenten erbij kan houden, niet alleen door wat ik ze vertel, maar ook door ze aan te kijken en te zien of ze terugkijken.

Ik voel nu pas (nu ik het mis) dat ik tijdens het lesgeven continu bezig ben met het verkrijgen van feedback door de atmosfeer in de klas te proeven en de lichaamstaal van de studenten te lezen. Ik denk dat lesgeven me goed afgaat omdat ik dat proeven en lezen goed kan, en op basis daarvan mijn uitleg of presentatie kan aanpassen. Nu die feedback er niet is, weet ik eigenlijk niet wat ik aan het doen ben. Dat merk ik ook in sociaal online contact buiten colleges: is wat ik doe sociaal wenselijk, komt het aan zoals ik het bedoel? Geen idee. Durf ik een grapje aan, of een ironische opmerking? Liever niet. Het lijkt al een paar keer misgegaan te zijn, al weet ik dat niet zeker.

Door de nogal schaarse live-ontmoetingen van de afgelopen weken werd ik geconfronteerd met een heel oud gevoel: sociale onzekerheid. Een gebrek aan vertrouwen dat ik sociaal vaardig ben. Het brengt me terug naar die duistere puberjaren toen ik op school gepest werd en in de klas min of meer een sociale paria was. Dat laat ik me nooit weer gebeuren, wist ik toen dat voorbij was, en ik weet ook dat het niet weer zal gebeuren, maar mijn gevoel erover trekt zich niets aan van die wetenschap.

Introverte mensen schijnen wel te varen bij deze situatie. Waarschijnlijk maken ze zich minder druk over wat andere mensen van hen vinden. Ik ben daar misschien een beetje te gevoelig voor. Dus misschien is deze crisis dan een aanleiding om daar iets mee te doen. Never waste a good crisis… Ugh.